Maruca Reyes-Hagenaar in Westerbork

1004036AP Slot_Vergeten:Slot_Vergeten

In 2010 verscheen mijn roman over het leven van Maria (Maruca) Reyes-Hagenaar, de eerste echtgenote van de beroemde Chileense dichter en Nobelprijswinnaar Pablo Neruda, onder de titel ‘En het vergeten zo lang’. Uit de archieven van Kamp Westerbork is nu gebleken dat zij in de laatste maand voor de bevrijding gevangen zat in dat kamp. Lees hier het portret dat ik van haar mocht schrijven voor de website www.bevrijdingsportretten.nl, met alles over de toedracht:

Lange omweg naar Westerbork

Het introverte archief

Als de wereldgeschiedenis je lot is, kunnen kleine gebeurtenissen bepalend zijn. Toen Maria Hagenaar, geboren en getogen in Nederlands-Indië, in 1930 in Batavia een jonge Chileense diplomaat ontmoette, nam haar leven een nieuwe wending.

 

Het huwelijk met Neftalí Reyes zou haar weghouden uit de Japanse kampen, maar haar via grillige omwegen wel in Westerbork doen belanden. Daar behoorde ze op 12 april 1945 tot de mensen die niet de wrede muilen van treinwagons open zagen gaan, maar de poort naar buiten.

 

Zeventig jaar lang wist alleen het archief dat Maria Reyes-Hagenaar in het kamp gevangen had gezeten. Maar archieven zijn introvert: wie geen vragen stelt, krijgt niets te horen. Pas nu zeventig jaar bevrijding van Westerbork wordt herdacht met portretten van de mensen die daar op 12 april 1945 gevangen zaten, weten we dat Maria een maand in het kamp heeft doorgebracht − de laatste maand.

 

Het archief gaf antwoord en kwam met een Rode-Kruiskaart. Daarmee is weer iets onthuld over Maria Hagenaars opmerkelijke leven in de schaduw van een wereldberoemde man.

 

Een verzwegen leven

Toen Maria met de Chileense Neftalí Reyes trouwde, dacht ze vast een degelijke man te trouwen. Het was een illusie: Neftalí Reyes bleek geen diplomaat maar een dichter en bohemien. Voor haar was hun huwelijk een bestemming, voor hem een vergissing in een groots geleefd leven, midden op het wereldtoneel van zijn tijd.

 

Wij kennen Neftalí Reyes als Pablo Neruda, de beroemde Chileense dichter en Nobelprijswinnaar. Rond Neruda’s werk en leven is sinds zijn dood in 1973 een hele industrie ontstaan, zoals dat gaat met de groten in kunst en literatuur. Nog steeds zorgt hij voor nieuws dat in de hele wereld de kranten haalt. Zo werd in 2013 zijn lichaam opgegraven om te onderzoeken of hij tijdens de militaire coup in Chili in 1973 misschien vergiftigd werd. (Daar werden geen aanwijzingen voor gevonden.) Ook de ontdekking van een handvol nieuwe gedichten was in 2014 wereldnieuws.

 

Maar hoeveel we ook over Neruda wisten, over de eerste van zijn drie echtgenotes, Maria Hagenaar, en zelfs over hun dochtertje, zijn enige kind, werd lange tijd gezwegen. Neruda’s memoires, Ik beken, ik heb geleefd bevatten geen biecht over een Nederlandse vrouw en een jong gestorven kind. Een dichter is ook maar een mens.

 

Vroege biografen voegden aan het zwijgen toe, en zo werd Maruca lange tijd vergeten. Hun dochtertje was al in 1943 overleden, en Maruca stierf in 1965 in Den Haag, alleen. In recente biografieën van Neruda begon haar naam af en toe op te duiken, maar veel bleef onduidelijk. De Spaans- en Engelstalige biografen spelden haar naam telkens anders, en steeds verkeerd.

 

Zo kwam ik haar in 2007 tegen: als een schim in een biografie van Neruda. Ik voelde meteen dat hier een mooi verhaal te vertellen viel, een verhaal over de schaduw van de roem, over herinneren en vergeten worden. Ik ging op onderzoek uit, en op reis, en schreef toen een roman over haar leven. Die verscheen in 2010 bij de Arbeiderspers: En het vergeten zo lang. De titel verwijst naar een dichtregel van Neruda: ‘De liefde is zo kort, en het vergeten zo lang’.

 

Waar Maruca eerder alleen leek te bestaan op de punten waar haar leven dat van Neruda raakte, en voor zover de Neruda-kenners bereid waren haar een plaats te gunnen in zijn verhaal, kreeg ze met dat boek een stem. In de ruimte tussen de feiten kon de verbeelding haar werk doen.

 

Maruca heeft inmiddels een tweede leven gekregen, in boeken en op het internet. Maar dat ze ook in Westerbork zat weten we nu pas. En het is haar huwelijk dat haar daar bracht, via grillige wegen.

 

Omweg naar Westerbork

Maria Hagenaar is al dertig jaar wanneer ze de 26-jarige consul Neftalí Reyes, in Chili bekend als de dichter Pablo Neruda, ontmoet in Batavia. Maria leeft alleen met haar moeder en is ‘overgebleven’. Haar vader is overleden, en twee broers zijn al in 1921 gestorven. Wel is er een familie vol tantes en ooms, neven en nichten. Af en toe gaan ze naar Nederland.

 

Maria en Pablo trouwen snel, nog in 1930, en vertrekken in 1932 per passagiersschip en vrachtschip naar Pablo’s vaderland Chili, reizend via Afrika en de Straat van Magelhaan. Het huwelijk is dan al bijna gestrand, in elk geval wat hem betreft, en in Santiago blijkt Pablo een bohemien die zijn lange Nederlandse vrouw (ze was een meter tachtig) veel alleen laat om uit te gaan, ook met andere vrouwen. Zijn vrienden vinden haar een lastpak dat hem zijn vrijheid probeert te ontnemen. In Buenos Aires, waar ze ook een paar maanden wonen, is het al niet beter.

 

In 1934 trekken de zwangere Maruca en Pablo de oceaan over om naar Spanje te gaan, waar hij opnieuw als diplomaat een post krijgt, maar opnieuw leeft als een gevierd dichter. Kort nadat hun dochtertje Malva Marina daar wordt geboren, met een waterhoofd, trekt Neruda’s nieuwe liefde, de twintig jaar oudere Delia del Carrill, bij hen in. Terwijl de spanning ook in politiek opzicht oploopt, laat Neruda zijn vrouw en dochter verhuizen naar Barcelona, waar het veiliger zal zijn. Daar zijn zij alleen.

 

Het is een voorbode van nog meer alleen zijn, want met het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog in 1936 verlaten zij het land, en via Zuid-Frankrijk gaat Maruca met Malva Marina naar Den Haag, waar ze wat familie heeft.

 

Maruca, levend in pensions in het vooroorlogse Den Haag, heeft geen geld, en hun dochtertje heeft veel zorg nodig. Ze gaat werken op het gezantschap van de Spaanse Republiek, voor José Semprún, de vader van de latere schrijver Jorge Semprún (hij zal tijdens de oorlog in Buchenwald terechtkomen). Jorge noemt haar ‘de giraf’. Malva Marina brengt ze onder in een pleeggezin in Gouda, bij de familie Julsing.

 

Er zijn een paar brieven bewaard waarin Maruca smeekt om Neruda’s hulp. ‘Het is werkelijk ongelooflijk hoe je ons verwaarloost,’ schrijft ze in november 1938. ‘Ik kan Malva nu niet eens gaan bezoeken, want ik heb geen cent; mijn laatste geld zal opgaan aan het posten van deze brief.’ En: ‘Wel, varkentje lief, stuur me snel het geld en bezorg me niet meer moeilijkheden. Er is al zoveel ellende in de wereld (de vreselijke vervolging van de joden) en ik ben al zo van streek door alles dat ik al mijn haar weer verlies.’ Op het Spaanse gezantschap ziet ze de vele emigratieverzoeken van Duitse joden.

 

Neruda reist intussen rond met Delia, en helpt in september 1939, na de overwinning van Franco, tweeduizend vluchtelingen uit Spanje met het schip de Winnipeg ontkomen naar Chili. Hij wordt geëerd als een held. In dezelfde tijd wordt het gezantschap in Den Haag gesloten. Maruca heeft geen eigen inkomsten meer, maar Neruda stuurt nog wat geld.

 

Wanneer de Duitsers Nederland bezetten, wordt haar situatie nog nijpender. Neruda vertrekt naar Mexico, met Delia del Carrill, en betalingen stokken. Toch blijft Maruca aan hem denken als haar echtgenoot, met wie ze herenigd hoopt te worden.

 

In 1943 overlijdt onverwacht Malva Marina, in het pleeggezin in Gouda. Op het graf, ook in Gouda, staat ‘Hier rust onze lieveling, Malva Marina Reijes, geb. te Madrid 18 augustus 1934, overl. te Gouda 2 maart 1943.’ De annonce in de krant is ondertekend door vader Ricardo Reyes, moeder M. Reyes-Hagenaar en grootmoeder A.H. Hagenaar-Vogelzang. Maar het contact met Maruca’s moeder in Indië is door de oorlog verbroken, en van Neruda hoort ze ook niets.

 

Maruca weet op dat moment niet dat Neruda zich al van haar heeft laten scheiden. Op 24 april 1942 is een advertentie in een Mexicaanse krant verschenen, waarin staat dat Neruda de scheiding heeft aangevraagd. De advertentie is gericht aan ‘Señora María Antonia Hagenaar’ en bevat een verzoek: ‘reageert u binnen drie dagen op deze openbaarmaking; als er geen reactie komt, dan wordt de scheiding effectief.’ Maar ver weg, in het bezette Nederland, leest Maruca de Periodicó Oficial natuurlijk niet.

 

Ze verkoopt alles wat ze nog heeft om te kunnen eten. Maanden is ze bezig met aanvragen om het land te verlaten en zich bij Neruda te voegen, of in elk geval naar een land te gaan waar hij haar geld kan sturen. Eindelijk heeft ze toestemming om via Lissabon per boot te vertrekken naar Zuid-Amerika, in een ruil met Duitsers die naar Europa komen. Maar op het laatst bereikt haar het bericht dat Consul Reyes haar terugkeer naar Zuid-Amerika niet wenst. Hij heeft zijn invloed aangewend om haar vertrek tegen te houden.

 

Ze is wanhopig, en schrijft aan de speciaal gezant voor Chili in Zwitserland: ‘Ik kan niet begrijpen hoe Neruda, mijn man, deze vreselijke beslissing kan nemen, in deze tijd vol ellende en gevaar, waarin men juist ieder mens zou moeten helpen.’ En: ‘Ja, als Mexico het enige land is waar ik heen kan gaan, dan verzeker ik u dat ik niet de geringste bedoeling heb om mijn man lastig te vallen. Integendeel: ik wil er graag aan bijdragen om in volledige harmonie een goede oplossing te vinden.’

 

Het vertrek gaat niet door, en in Den Haag maakt Maruca de hongerwinter door. Het contact met haar moeder op Java is dan al jaren onmogelijk: zij zit in kampen, en zal niet lang voor de capitulatie van de Japanners overlijden in kamp Tjideng, bij Batavia.

 

Het huwelijk met Neruda heeft ervoor gezorgd dat Maruca die kampen ontloopt, en de bloedige bersiap die daarop volgde – een onderbelicht stuk van onze geschiedenis. Maar helemaal ontsnappen doet ze niet, want als vrouw van een Chileen is zij in het bezette Nederland een vreemdelinge, met de Chileense nationaliteit.

 

Het zal ook om die reden zijn dat ze op 21 maart 1945 door de Duitsers naar Westerbork wordt gebracht: als Austausch-Kandidat, om geruild te worden tegen gevangen genomen hoge Duitse militairen. Ditmaal is die ruil niet vrijwillig, maar gedwongen. Wat Maruca, en ook de Duitsers, niet weten is dat haar huwelijk dan al ontbonden is, onder de Mexicaanse wet.

 

Haar Rode Kruiskaart toont de datum van haar aankomst, 21 maart 1945, en die van haar ontslag: 19 april 1945. Haar geboortedatum is verkeerd genoteerd: Maruca werd niet geboren op 21-3-1904, maar op 5-03-1900. Zo is maar liefst vier jaar van haar leeftijd afgehaald; opeens is ze even oud als Neruda.

 

Degene die de gegevens op de kaart typt heeft moeite met haar buitenlandse naam: de y in Reyes-Hagenaar is gecorrigeerd: een paar letters over elkaar heen. Met potlood staat de naam ‘Reyes’ eronder geschreven. Heeft Maruca dat gedaan? (Kijk, zo moet het!) Of heeft ze de vreemde naam zorgvuldig hardop gespeld, nadat hij eerst verkeerd op de kaart is getypt, en noteerde de medewerker die eerst in potlood, als generale repetitie? Op het graf van Malva Marina was de y al eens een ij geworden.

 

Zeventig jaar later weten we dat, na jaren van verdriet, armoede, honger en leven onder de bezetter, Maruca Reyes een maand in Westerbork gevangen gezeten heeft. Niet als joodse, en dus in veel minder gevaar, maar wel in gevangenschap, overgeleverd, en met het vooruitzicht dat ze naar Duitsland gebracht zou worden.

 

Heeft ze een oproep gekregen, is ze gearresteerd, was ze al langer beperkt in haar bewegingen? We weten het niet. We weten alleen dat ze er was. Het wrange is dat ze door haar huwelijk een vreemdelinge geworden was, terwijl dat huwelijk al niet meer bestond, zonder dat zij het wist.

 

Uit een dagboek van een medegevangene blijkt dat in die laatste maand in Westerbork het besef leefde dat de vrijheid naderde. Alleen wist niemand wanneer die zou komen, en wat er nog kon gebeuren voor het zover was. Toen kwamen de bevrijders, op 12 april 1945. Ook Maruca heeft ze zien komen.

 

Lange omweg naar Den Haag

In 1948 gaat Maruca naar Zuid-Amerika, na een dubieus aanbod van de Chileense regering. Die wil Neruda, voorvechter van de armen en een politieke tegenstander van het regime, in diskrediet wil brengen met een beschuldiging van bigamie. Want de Mexicaanse scheiding lijkt toch niet rechtsgeldig, en Neruda is in 1943 met Delia del Carrill getrouwd.

 

Maruca neemt haar kans, de enige die ze heeft, om naar Chili te gaan. Haar aankomst in Santiago, op 29 februari 1948, is nieuws: er verschijnen krantenartikelen, waarin haar naam opnieuw verkeerd geschreven wordt. Alleen is het nu niet ‘Reyes’ dat problemen geeft, maar ‘Hagenaar’.

 

Ze zet de aanklacht niet door, en op 25 november 1948 gaat ze akkoord met de scheiding en een financiële schikking. Ze leeft nog jaren in Chili, raakt waarschijnlijk verslaafd aan opium, heeft nog een affaire, en keert uiteindelijk terug naar Den Haag.

 

Daar zoekt ze troost en gezelschap in de Mormoonse kerk, zoals ze tijdens de oorlog naar de kerk van Christian Science ging, waar men gelooft dat met bidden ziekten genezen kunnen worden. Bidden voor de gezondheid van Malva Marina heeft geen zin meer, maar Maruca doet nu iets anders voor haar dochter: ze laat Malva Marina postuum dopen, in een Mormoonse tempel in Zwitserland.

 

Zo heeft ze alles in het werk gesteld om na de dood haar dochter weer te zien. In 1965 is het haar tijd om te gaan. De overlijdensadvertentie wordt geplaatst door bisschop Lefrandt van de Mormoonse kerk. Ze wordt waarschijnlijk begraven op kosten van de gemeente. Een graf is er niet meer.

 

Dichter bij de dochter

Wat rest is het graf van Malva Marina in Gouda, waarvoor Maruca in 1943 met veel moeite de grafrechten tot 2003 afkocht. Niemand wist dat het graf daar was, en niemand bezocht het ooit. Het graf, een Indisch graf, zou in 2004 ontdekt worden door de Nederlandse Giny Klatser.

 

De ontdekking van dat graf, en van het meisje dat zo zorgvuldig uit de biografie van Neruda werd geweerd, heeft wel wat veranderd. Maria Hagenaar en haar dochtertje zijn bezig hun plaats in zijn levensverhaal op te eisen. Toch was er internationaal meer opwinding bij de recente ontdekking van onbekende gedichten. Dichterschap is belangrijker dan dochterschap. Woorden winnen van genen.

 

In Chili wil men nog steeds niet veel van deze geschiedenis weten. Ook het bericht dat Maruca aan het eind van de oorlog in Nederland nog kort in een concentratiekamp heeft gezeten, zal daar weinig ophef veroorzaken. Het is nu eenmaal moeilijk om een held op het wereldtoneel ook te zien als een kleine man, die niet de moed had zijn vrouw op een behoorlijk manier te verlaten, en haar en zijn enige kind te onderhouden.

 

Een goede dag

Voor Maruca zal de gevangenschap in Westerbork de voortzetting zijn geweest van een reeks tragedies, die begon met de ontmoeting met de diplomaat die een dichter bleek te zijn, bestemd voor grote dingen, niet voor haar.

 

Maar in kamp Westerbork heeft ze ook de dag meegemaakt dat de poorten opengingen. Voor de velen die daar eerder zaten als slachtoffer van rassenwaan en vervolging, was het te laat. Het kamp was in die dagen al een leegte, gevuld met de afwezigheid van deze mensen.

 

 

Degenen die er nog wel gevangen zaten voelden in die laatste weken de lentebries van de bevrijding naderen, zoals eerder de dreiging van vreselijke ontberingen en dood voelbaar was, als een koude wind die uit het oosten waait.

 

Maruca’s echte bevrijding kwam pas veel later, toen ze haar man werkelijk had opgegeven en in 1959 terugkeerde naar het land waar het graf van haar dochtertje op haar wachtte. Uit een schaars ooggetuigenverslag uit haar laatste jaren in Den Haag kon ik opmaken dat ze kalm en waardig de ziekte droeg die haar uiteindelijk deed sterven, 65 jaar oud, een lange vrouw in de schaduw van een grote, kleine man.

 

Met haar sterven vervloog ook de herinnering aan die maand in Westerbork, en aan de dag dat de bevrijders aan de poort stonden. Lange tijd was ze zelf al evenzeer vergeten, dacht vrijwel niemand aan haar terug.

 

Maar hier is ze dan weer, hier staat ze, achter het prikkeldraad, en ze ziet hoe de geschiedenis arriveert. Het was een goede dag voor haar, dat kan niet anders, ook al bestond het goede uit niet meer dan dat een onrecht ten einde kwam. Maar soms moeten we zelfs daar al blij om zijn. Het kan zoveel erger.

 

Het zwarte gat, met sterren

 

‘Ben je in een zwart gat gevallen?’ willen bezorgde zielen nog wel eens vragen, nu ‘Soerabaja’ is uitgekomen. Zo erg is het natuurlijk niet, maar in vergelijking met schrijven heeft het wel iets nachtelijks, de fase na de publicatie.

Schrijven doe je in het volle zonlicht van je geest, en die zon van de aandacht blikkert op de lege witte pagina. Het is, kortom, een bezigheid van de dag, zelfs als je vaak ook ’s avonds werkt. Maar is de roman eenmaal verschenen, dan dooft dat licht. In de geest valt een stille nacht over de personages. Ze bestaan en hebben je niet meer nodig.

Je zou dat een zwart gat kunnen noemen, ware het niet dat er dan de lezers zijn. Ze kopen ‘Soerabaja’, ze mailen dat ze het mooi vonden, dat ze om het lot van Bep en haar gezin hebben gehuild, dat ze het weer cadeau gaan geven. De lezers, en de boekhandelaren die hen, buiten elke hype om, mijn roman aanraden, verlichten de nacht met sterren. Aan de donkere horizon komt zelfs de maan op, mooi en vol.

Drie woorden per dag

Op 28 oktober 2012 is het precies 67 jaar geleden dat mijn oudtante Bep en haar drie dochtertjes in Soerabaja op een vrachtwagen klommen die hen in een konvooi naar een veiliger wijk zouden voeren. De orders kwamen van generaal Mallaby, en op elke vrachtwagen gingen twee bewapende Mahratta’s mee: Brits-Indische soldaten die de blanke vrouwen en kinderen moesten verdedigen tegen het revolutionaire geweld dat overal in de stad was losgebroken. Maar de vrouwen en kinderen zouden de veiligheid niet bereiken.

Op 1 november bied ik mijn achternichten Kiek en Truus de roman aan die ik over de dramatische gebeurtenissen van die dag schreef, en over de kampjaren die eraan vooraf waren gegaan, en over het gezinsgeluk van de jaren voor de oorlog. We komen bij elkaar bij boekhandel Paagman in Den Haag, in de buurt waar ik ooit als kind woonde, niets wetend van deze geschiedenis. Mijn familie zweeg, zoals zoveel families dat doen wanneer het gaat om de grootste dingen.

Een wereld en een leven ligt er tussen die twee momenten, en toch heb ik tijdens het schrijven geleerd dat data lijnen vormen waarlangs we door de tijd kunnen reizen. In het kampdagboek dat Henk, de man van Bep, bijhield tijdens zijn kampjaren in Thailand, ver van zijn vrouw en dochters, staat het telkens weer: vandaag over drie dagen is mijn liefste Beppeke jarig, gisteren twee jaar geleden was ik voor de laatste keer thuis, vandaag is onze verlovingsdag.

Tussen die twee data, 28 oktober 1945 en de publicatiedatum van ‘Soerabaja’, liggen zo’n 25.000 dagen. Maar er is nu ook een lijn van woorden bij gekomen. Zo’n 75.000 woorden, drie voor elke verstreken dag. Het is niet veel, maar het is meer dan zwijgen.

 

Soerabaja (2012)

‘Het idee voor deze roman diende zich aan in een droom.’ Je moet maar durven, als nuchtere schrijver, om zoiets hardop te zeggen. Toch is het zo gegaan, met Soerabaja. Tijdens het schrijven van En het vergeten zo lang had ik me verdiept in Indië. Zo las ik Verstilde stemmen en verzwegen levens van Inez Hollander. En ik begon mij af te vragen: wordt in dit boek niet het gruwelijke incident beschreven waar ook familie van mij bij betrokken was, in 1945, tijdens de revolutie in Indonesië, de zogenoemde bersiap?

Op het vijftigjarig huwelijk van mijn ouders sprak ik mijn achternichten Bep, Kiek en Truus, en ik vroeg het Kiek: waren jullie daar als kleine meisjes ook bij? Waarbij ‘daar’ betekende: een moordpartij in Soerabaja waarbij een transport vrouwen en kinderen, net bevrijd uit de kampen, te lijf werd gegaan door Indonesische revolutionairen en opgehitste omstanders. Ja, zei Kiek. Daar waren wij ook bij.

Pas een paar weken later durfde mijn slapende geest het idee te formuleren: dit is mijn nieuwe roman. Wakker geworden schreef ik mijn drie achternichten, rond de zeventig en altijd wat op afstand, in het oosten van het land, een lange brief. Zouden ze hun verhaal willen vertellen, zodat ik er een roman over kon schrijven? Ik waarschuwde ze voor van alles (het kan moeilijk zijn, het wordt wel mijn boek), maar ze stemden alle drie in, haast zonder merkbare reserves. Het resultaat is Soerabaja, over wat hen en hun ouders in Indië overkwam.

In 1934 trokken Bep en Henk de Fluiter daarheen omdat de toekomstkansen er beter leken, en kregen daar drie dochters. Maar in 1942 maakte de Japanse bezetting een einde aan hun gelukkige leven. Henk werd naar de Birma-spoorweg gevoerd, Bep leefde met Beppie, Kiek en Truus in kampen op Java. Toch bloeide hun liefde, juist in de jaren van verlangen en gemis.

Toen kwam de bevrijding en leek een hereniging eindelijk nabij. Bep werd vanuit kamp Banjoe Biroe 11 met de kinderen naar Soerabaja gebracht, zonder te weten dat daar alweer een nieuwe oorlog woedde, ditmaal om de onafhankelijkheid van Indonesië. Wat een tussenstation moest zijn op weg naar het oude geluk veranderde voorgoed hun leven.

Beppie, Kiek en Truus hebben mij tijdens het schrijven van deze roman hun verhalen verteld en het prachtige dagboek van hun vader, voor- en naoorlogse brieven en fotomateriaal gegeven dat al meer dan een halve eeuw in dozen opgeborgen zat. Ook was er schaarse literatuur beschikbaar over het Goebeng-incident. Fragmenten uit het dagboek van Henk de Fluiter werden eerder al gepubliceerd in een uitgave van het RIOD. Nu is alles samengebracht, en wordt hun complete verhaal verteld.

Beppie heeft Soerabaja niet meer kunnen lezen. Ook haar kampvriendje Harry Francken, die ze voor het eerst sinds 1945 weer had ontmoet, is voor het verschijnen overleden. Maar hun verhaal is niet vergeten. En aan Kiek en Truus heb ik wat zij met mij deelden kunnen teruggeven in de vorm van een roman.

En het vergeten zo lang (2010)

Goed, dan heb je dus bewondering voor een dichter, en dan zie je bij The American Bookcenter in Den Haag een biografie van hem staan, in de ramsj nog wel. Dat overkwam mij met Pablo Neruda, de Chileense Nobelprijs-laureaat. En dus ging ik lezen.

Met de vorm zat het wel goed, maar met de vent lag het allemaal wat complexer: Neruda bleek er een gecompliceerd liefdesleven op na gehouden te hebben. En – verrassing – zijn eerste echtgenote was een op Java geboren Nederlandse vrouw: Maria Hagenaar.

Het wekte mijn nieuwsgierigheid, en al helemaal toen ik merkte dat veel onduidelijk was. Geen wonder: in zijn vroege biografieën werd Maruca, zoals hij haar noemde, meestal niet eens vermeld, ook al was ze de moeder van Neruda’s enige kind: de kleine, ongelukkig geboren Malva Marina. En ook die ontbrak vaak in biografieën van de grote man.

Zo begon een zoektocht naar de sporen van hun vergeten levens. Ik traceerde familie van Maruca en reisde naar Spanje, Indonesië en Zuid-Amerika: plaatsen waar zij met Neruda gewoond heeft, tijdens hun korte huwelijk. Dat was geen opgave, want wie wil er nou niet voor zijn werk naar de Straat van Magelhaan? In een blog[link: opzoeknaarmaruca.blogspot.nl] schreef ik over mijn ervaringen. En ik deed een aantal interessante ontdekkingen.[link: pagina met achtergrondmateriaal op website]

En het vergeten zo lang, de roman die ik schreef over Maruca, gaat over verlies en hoe dat te dragen. Maruca verloor bijna alles: haar man, haar vaderland, haar status, haar familie, haar dochter en uiteindelijk ook haar vermogen om die verliezen nog te dragen.

Toch vindt ze uiteindelijk, tijdens haar laatste dagen in Den Haag, na een leven van vasthouden aan een verloren liefde, iets wat lijkt op troost. ‘De liefde is zo kort, en het vergeten zo lang,’ dichtte Neruda. Hij probeerde haar te vergeten, zij onthield voor twee.

Klik hier voor de uitzending van Boeken met Wim Brands waarin ik vertel over de roman.

De inwendige (2007)

Mijn eerste echte herinnering aan eten stamt van de dag dat mijn amandelen werden geknipt. Na afloop had ik een zere keel, en mijn moeder gaf mij ijs als pijnstiller, als beloning voor ‘flink zijn’ en als troost. Die functies zou eten later nog vele malen hebben, want we eten niet alleen om ons lichaam te voeden, maar ook om het leven te vieren en te verdragen.

De inwendige, mijn vierde roman, bestaat uit een lange reeks scènes waarin telkens eten en maaltijden centraal staan. Gaandeweg ontstaat zo een portret van een vrouw – maar zeker ook van een gezin, een cultuur en een tijdsgewricht.

Iedereen die in de jaren zestig is geboren zal veel herkennen, van de Saroma pakjespudding en de dropsleutels tot aan het pasteitje voor de kerst en de vleesfondue. Maar de ontwikkelingen staan niet stil, en op zeker moment doen ook de cappuccino en de carpaccio hun intrede.

Voor het boek heb ik mijn eigen herinneringen gebruikt, sommige vrolijk, andere pijnlijk. Met elkaar vormen ze een geheel van lichte en donkere kleuren. Mischien toont dat mozaïek uiteindelijk toch een tafel waaraan het goed eten en drinken is.

Tegenpool (2001)

Welke rol is voor ons gereserveerd in het scenario van onze families? Dat is een van de vragen die centraal staan in Tegenpool, mijn derde roman.

In een Haagse toneelfamilie heeft elk van de kinderen een rol op zich genomen, en ook als volwassene blijven ze die spelen. Dat zet de verhoudingen vast, maar geeft ook duidelijkheid. Tot hoofdpersoon Katherine hoort over een voorval uit een ver verleden.

Ze ontvlucht de kerstdagen in Nederland en gaat aan boord van een schip dat haar langs de kust van Noorwegen zal voeren, zich niet realiserend dat deze grotendeels in duisternis gehuld zal blijven, net zoals herinneringen aan ons verschijnen als fjorden in de nacht.

Aan boord van de Midnatsol treft Katherine een klein gezelschap dat door de vaste tafelschikking al snel verdacht veel begint te lijken op familie. Van een ontsnapping komt dus weinig terecht. Intussen vaart haar geliefde homobroer Xans op de Zuidelijke Oceaan, en is haar diepgelovige zus met haar gezin in Egypte.

Maar hoe ver iedereen ook van elkaar verwijderd is, als er in Egypte iets gebeurt, blijkt de band sterker dan Katherine dacht, en liggen de rollen van elk van de broers en zussen lang niet zo vast als ze vreesde.

Zelf maakte ik de reis langs de kust van Noorwegen in de herfst, toen er genoeg licht was om de prachtige kleuren te zien. Maar de reis in een boek is altijd anders, zoals het hoort. Tijdens het schrijven maakte ik hem voor de tweede keer, ditmaal in het donker. En ook daar viel veel aan te beleven.

Blauwbaard (2000)

Mijn tweede roman ontstond op een veel kleiner eiland dan Australië: Tobago. Ik was er in de winter en las er een boek van Marina Warner over sprookjes: From The Beast To The Blonde.

In die studie plaatst Warner sprookjes in de tijd van hun ontstaan, en geeft ze aan welke maatschappelijke betekenis deze toen wellicht hadden. Zo analyseert ze ook het sprookje Blauwbaard, over de kasteelheer die zijn vrouwen een voor een vermoordt en hun lijken verbergt in het enige kamer waar de opvolgster nooit mag komen. Gaat zij toch kijken, dan bekoopt ze dat met de dood.

Misschien, zo betoogt Warner, gaat dat sprookje wel over de risico’s van trouwen. Want trouwen leidde vroeger bijna onvermijdelijk tot zwanger raken, en sterven in het kraambed was een lot dat veel vrouwen trof. Hun mannen, ook als ze stukken zachtaardiger waren dan Blauwbaard, werden dan weduwnaar. En trouwden opnieuw.

Gezeten in de schaduw van een palmboom begon ik te denken aan een moderne invulling. Huwelijken eindigen gelukkig nog maar zelden met de dood in het kraambed, maar des te vaker door een scheiding. Bergen we onze oude liefdes dan ook op in psychologische kamertjes van Blauwbaard? En gaan we daar nog wel eens binnen?

In mijn eigentijdse versie verschijnt een ex in het leven van de hoofdpersoon, die als archeoloog in het verleden graaft. Ook zijn echtgenote, een psychiater, laat deze vrouw hun leven binnen. Bloed op de sleutel, zou je kunnen zeggen. En geen zuster Anna die gaat kijken of er al redding op komst is.