Ik ben geboren in 1960, in het Haagse Statenkwartier, waar mijn ouders op kamers woonden. Het was de tijd van de woningnood. Toen er een gloednieuwe torenflat aan de Meppelweg gereed was, verhuisden we daarheen. ‘Bouwlust’ heette de lagere school om de hoek. Net als veel Hagenaars kozen mijn ouders tien jaar later voor een huis met tuin in Zoetermeer, waar de lust om te bouwen ook al niet te stuiten was. Daar ging ik naar het Erasmus College, een bijzonder leuke middelbare school, waar ze al een soort studiehuis hadden ingevoerd.
In 1979 begon ik in Leiden aan de studie Nederlands. Achteraf bleek die prima te passen, al was mijn keuze nauwelijks beredeneerd. Ja, ik kon goed opstellen schrijven. Overigens dacht ik er nooit aan om romanschrijver te worden. In 1981 werd ik er student-assistent taalbeheersing, en koos dat vak ook als afstudeerrichting. Mijn doctoraalscriptie ging over ironie.
Vervolgens trok ik in 1987 naar Amsterdam, om daar aan de UvA een proefschrift te schrijven. Samen met Willem Koetsenruijter produceerde ik in 1989 een leerboek, Het schrijven van betogen, dat tot 2013 in druk in gebleven is (toen verscheen de opvolger, Hoe schrijf ik een betoog?). Daarna was er in 1993 een proefschrift over retorische vragen in discussies, How can you say that? en de gepopulariseerde versie: Vroeg ik jou wat?, verschenen bij Contact.
Hoog tijd om de zaken eens op te schudden. Ik sloeg mijn huisraad op en fietste vijftien maanden lang door Australië en Nieuw-Zeeland, bezocht eilanden in de Stille Zuidzee en fietste door Canada. Ik kwam terug in Nederland met het idee voor Zuiderkruis. Drie jaar schreef ik aan dat boek, zonder te weten of het werkelijk een boek zou worden. Toen stuurde ik het naar uitgeverijen, waar het manuscript op de beruchte slush pile belandde. En waar het werd opgemerkt. Uitzonderlijk, zo begreep ik later.
Sinds het uitkomen van Zuiderkruis in 1999, het best verkochte debuut van dat jaar, zijn nog zes romans verschenen, alle bij de Arbeiderspers: Blauwbaard (2000), Tegenpool (2001), De inwendige (2006), En het vergeten zo lang (2010), Soerabaja (2012) en in 2016: Dood van een thrillerschrijfster.
Zuiderkruis werd vertaald in het Duits en Italiaans, kwam op de longlist van de AKO-literatuurprijs en werd genomineerd voor de Debutantenprijs en de Vrouw&Cultuurprijs. Blauwbaard en Tegenpool kregen nominaties voor de Vlaamse Gerard Walschap-prijs, Soerabaja stond op de longlist voor de Opzij-literatuurprijs. In 2005 schreef ik het Leescadeau voor het Rotterdamse Lezersfeest, gepubliceerd onder de titel Een korte affaire. Tot op heden zijn van mijn romans ruim 200.000 exemplaren verkocht.
Naast fictie ben ik de afgelopen jaren ook literaire non-fictie gaan schrijven. In 2014 publiceerde ik De hond als medemens, een autobiografische exploratie van de verhouding tussen mens en hond, geschreven naar aanleiding van de dood van mijn nog jonge hond Molly. In 2015 was daar ook Museumbezoeking, over waarom wij naar musea gaan en wat wij daar beleven. En nu net is er Eerste liefde, laatste hart, mijn memoires over mijn jonggestorven jeugdliefde Erik.
Naast het schrijven doceer ik Creative Writing en Narrative Care aan de Universiteit Leiden en ben ik tutor bij de online schrijfacademie Editio en docent aan de Schrijversvakschool en het LAK. Ook begeleid ik mensen die aan een boek werken individueel. Daarnaast doceer ik wetenschappelijk schrijven aan de Radboud Universiteit, en verzorg ik trainingen zakelijk schrijven en argumenteren, onder meer via Metris, Censor en Focus op Tekst.
Na enige omzwervingen woon ik tegenwoordig in Warmond, vlakbij Leiden, waar ik als onderbreking van het schrijven langs het water wandel met mijn tweede hond, Saartje. Sinds een paar jaar heb ik ook een oude boerderij in de Eifel. Daar kijk ik naar het prachtige uitzicht.