De inwendige (2007)
Mijn eerste echte herinnering aan eten stamt van de dag dat mijn amandelen werden geknipt. Na afloop had ik een zere keel, en mijn moeder gaf mij ijs als pijnstiller, als beloning voor ‘flink zijn’ en als troost. Die functies zou eten later nog vele malen hebben, want we eten niet alleen om ons lichaam te voeden, maar ook om het leven te vieren en te verdragen.
De inwendige, mijn vierde roman, bestaat uit een lange reeks scènes waarin telkens eten en maaltijden centraal staan. Gaandeweg ontstaat zo een portret van een vrouw – maar zeker ook van een gezin, een cultuur en een tijdsgewricht.
Iedereen die in de jaren zestig is geboren zal veel herkennen, van de Saroma pakjespudding en de dropsleutels tot aan het pasteitje voor de kerst en de vleesfondue. Maar de ontwikkelingen staan niet stil, en op zeker moment doen ook de cappuccino en de carpaccio hun intrede.
Voor het boek heb ik mijn eigen herinneringen gebruikt, sommige vrolijk, andere pijnlijk. Met elkaar vormen ze een geheel van lichte en donkere kleuren. Mischien toont dat mozaïek uiteindelijk toch een tafel waaraan het goed eten en drinken is.