‘Het idee voor deze roman diende zich aan in een droom.’ Je moet maar durven, als nuchtere schrijver, om zoiets hardop te zeggen. Toch is het zo gegaan, met Soerabaja. Tijdens het schrijven van En het vergeten zo lang had ik me verdiept in Indië. Zo las ik Verstilde stemmen en verzwegen levens van Inez Hollander. En ik begon mij af te vragen: wordt in dit boek niet het gruwelijke incident beschreven waar ook familie van mij bij betrokken was, in 1945, tijdens de revolutie in Indonesië, de zogenoemde bersiap?
Op het vijftigjarig huwelijk van mijn ouders sprak ik mijn achternichten Bep, Kiek en Truus, en ik vroeg het Kiek: waren jullie daar als kleine meisjes ook bij? Waarbij ‘daar’ betekende: een moordpartij in Soerabaja waarbij een transport vrouwen en kinderen, net bevrijd uit de kampen, te lijf werd gegaan door Indonesische revolutionairen en opgehitste omstanders. Ja, zei Kiek. Daar waren wij ook bij.
Pas een paar weken later durfde mijn slapende geest het idee te formuleren: dit is mijn nieuwe roman. Wakker geworden schreef ik mijn drie achternichten, rond de zeventig en altijd wat op afstand, in het oosten van het land, een lange brief. Zouden ze hun verhaal willen vertellen, zodat ik er een roman over kon schrijven? Ik waarschuwde ze voor van alles (het kan moeilijk zijn, het wordt wel mijn boek), maar ze stemden alle drie in, haast zonder merkbare reserves. Het resultaat is Soerabaja, over wat hen en hun ouders in Indië overkwam.
In 1934 trokken Bep en Henk de Fluiter daarheen omdat de toekomstkansen er beter leken, en kregen daar drie dochters. Maar in 1942 maakte de Japanse bezetting een einde aan hun gelukkige leven. Henk werd naar de Birma-spoorweg gevoerd, Bep leefde met Beppie, Kiek en Truus in kampen op Java. Toch bloeide hun liefde, juist in de jaren van verlangen en gemis.
Toen kwam de bevrijding en leek een hereniging eindelijk nabij. Bep werd vanuit kamp Banjoe Biroe 11 met de kinderen naar Soerabaja gebracht, zonder te weten dat daar alweer een nieuwe oorlog woedde, ditmaal om de onafhankelijkheid van Indonesië. Wat een tussenstation moest zijn op weg naar het oude geluk veranderde voorgoed hun leven.
Beppie, Kiek en Truus hebben mij tijdens het schrijven van deze roman hun verhalen verteld en het prachtige dagboek van hun vader, voor- en naoorlogse brieven en fotomateriaal gegeven dat al meer dan een halve eeuw in dozen opgeborgen zat. Ook was er schaarse literatuur beschikbaar over het Goebeng-incident. Fragmenten uit het dagboek van Henk de Fluiter werden eerder al gepubliceerd in een uitgave van het RIOD. Nu is alles samengebracht, en wordt hun complete verhaal verteld.
Beppie heeft Soerabaja niet meer kunnen lezen. Ook haar kampvriendje Harry Francken, die ze voor het eerst sinds 1945 weer had ontmoet, is voor het verschijnen overleden. Maar hun verhaal is niet vergeten. En aan Kiek en Truus heb ik wat zij met mij deelden kunnen teruggeven in de vorm van een roman.