Museumbezoeking, mijn boek over de hoogte- en dieptepunten van museumbezoek, is uit. In OBA-live sprak ik over het boek: http://radio.omroep.nl/f/297099/
Dat gesprek duurde 35 minuten. Informatie in 1 minuut kan ook; zie hiervoor deze trailer: http://www.whyilovethisbook.com/2015/06/pauline-slot-over-haar-boek-museumbezoeking/
En dan is er nog een kort interview op Hebban.nl: http://www.hebban.nl/mens/artikelen/pauline-slot-museumbezoek-is-iets-wat-je-moet-leren
‘Wij willen graag, het is ambitieus, dat ieder kind in de wereld ten minste een keer het Van Gogh Museum bezoekt. In dat beleid past samenwerking met Donald Duck.’ Als ik het niet in NRC had gelezen, zou ik het niet hebben geloofd. Maar dit is een officieel citaat van een woordvoerder van het Van Gogh Museum. De aanleiding: de Donald Duck-versie van een zelfportret van Van Gogh die nu in het Van Gogh Museum te zien is. Eindelijk weten we waar die nieuwe ontvangsthal voor dient! Hij is om de jeugd van de wereld te verwelkomen. Mauritshuis, eat your heart out.
Klimaatimplicaties
Het Van Gogh Museum wil dus graag dat elk kind in de wereld ten minste een keer het Van Gogh Museum bezoekt. Dus ook dat meisje dat net door haar moeder is meegenomen naar de Islamitische Staat, en ook de jongen die in het Australische Coober Pedy woont, of het meisje op Tavewa, een eiland in de Yasawa-groep van Fiji. Denk alleen al eens aan de klimaatimplicaties van deze operatie! Tegen de tijd dat alle kinderen in de wereld een keer naar Amsterdam gevlogen zijn, staat het Van Gogh Museum waarschijnlijk onder water.
Garderobeproblemen
Of ben ik nu te negatief? Over hoeveel bezoekers hebben we het eigenlijk? Op dit moment telt de wereld zo’n 1.8 miljard jonge mensen, en elke seconde komen er zo’n vier nieuwe kinderen bij. Alleen al gelijke tred houden met de aanwas lijkt me lastig. Kan de garderobe van het Van Gogh Museum dat wel aan, om elke seconde vier jassen en tassen aan te nemen, ook nu er een nieuwe ontvangsthal is gebouwd? Wat zeg ik, acht, want de meeste kinderen zullen vergezeld worden door ten minste een ouder of verzorger.
En de website waarop al die kinderen een time slot moeten boeken, is die wel bestand tegen zoveel vraag? Om nog maar te zwijgen over de drukte in de zalen. ‘Als het je niet bevalt, koop je je eigen Van Gogh maar,’ hoor ik de directeur al zeggen, als de kinderen klagen over de drukte, in navolging van Wim Pijbes.
Ambassadeur
De logistiek moet wat gefinetuned worden, dat is duidelijk. Maar hoe zit het eigenlijk met de link met Donald Duck, die volgens de woordvoerder bij uitstek past in dit beleidsstreven? Wat is het verband tussen deze stripfiguur en de kunstenaar? De woordvoerder weet het wel: het blad Donald Duck en het Van Gogh Museum hebben beide educatie hoog in het vaandel staan.
Maar is Donald Duck wel universeel aansprekend? Ikzelf heb altijd de indruk gehad dat het om een jongensblaadje ging. Ik heb het in mijn jeugd dan ook nooit gelezen, en ik ben nog wel in een kapitalistisch land opgegroeid. En is Donald Duck nog wel – om een frase van deze tijd aan te halen – van deze tijd?
Souvenir
Goed, laten we even aannemen dat Donald Duck nog steeds hot en happening is, meisjes en jongens in Burkina Faso hem ook het einde vinden, en ook de logistiek dik in orde komt. Dan staan straks al die miljarden kinderen voor het oorspronkelijke zelfportret van Van Gogh. Goed gedaan, Van Gogh Museum! Maar wat zullen die kinderen zien? Niet het gezicht van de getergde Vincent, maar het olijke eendensmoel van Donald Duck, dat voor hen voor altijd met het origineel geassocieerd zal zijn. Gelukkig kunnen ze na afloop van hun bezoek naar de museumshop om daar een T-shirt te kopen. ‘I went to the Van Gogh Museum, and all I got was this lousy duck’.
Wat doe ik hier? Die vraag kun je je overal stellen. Maar hij kwam in het bijzonder in mij op toen ik een paar jaar terug naar Londen vloog voor de tentoonstelling A Bigger Picture van David Hockney. De schilderijen waren prachtig en inderdaad groot genoeg om een blik op te kunnen werpen, ondanks de absurde drukte.
Maar ik vroeg het me toch opeens af, terwijl ik daar rondliep: wat doen we hier met zijn allen? Waarom gaan we in steeds grotere drommen naar must see tentoonstellingen en belangrijke musea? Wat zoeken we daar? En wat gebeurt er als we eenmaal rondlopen op het visgraatpakket, onder die hoge plafonds?
De afgelopen jaren heb ik mij met veel plezier in die vragen verdiept. Ik keurde museumrestaurants, verbaasde mij over het aanbod in museumwinkels, bezocht nieuwe tentoonstellingen, herinnerde me museumbezoeken van lang geleden, en sprak met veel bezoekers over hun ervaringen.
Iedereen die weleens in een museum komt zal in Museumbezoeking veel herkennen: frustraties, verveling, opgetogenheid, en het gevoel dat in musea een strijd woedt tussen het ‘hogere’ en het banale, tussen het stille en het luidruchtige, tussen markt en publieke zaak. Het is de strijd die wij ook in onszelf voortdurend voeren.
Het boek eindigt met een klein manifest, waarin ik mijn tien wensen voor het moderne museum heb geformuleerd. Museumdirecteuren en museologen debatteren graag en veel over wat het museum moet zijn en doen. Als bezoekers hebben wij alleen het gastenboek. En binnenkort dus ook Museumbezoeking.
Meer informatie over het boek is te vinden in de zomeraanbieding 2015 van de Arbeiderspers:
De afbeelding bovenaan komt op het omslag. Het is een schilderij van Karin Jurick, een Amerikaanse kunstenaar die veel museumtaferelen schildert.
In 2010 verscheen mijn roman over het leven van Maria (Maruca) Reyes-Hagenaar, de eerste echtgenote van de beroemde Chileense dichter en Nobelprijswinnaar Pablo Neruda, onder de titel ‘En het vergeten zo lang’. Uit de archieven van Kamp Westerbork is nu gebleken dat zij in de laatste maand voor de bevrijding gevangen zat in dat kamp. Lees hier het portret dat ik van haar mocht schrijven voor de website www.bevrijdingsportretten.nl, met alles over de toedracht:
Lange omweg naar Westerbork
Het introverte archief
Als de wereldgeschiedenis je lot is, kunnen kleine gebeurtenissen bepalend zijn. Toen Maria Hagenaar, geboren en getogen in Nederlands-Indië, in 1930 in Batavia een jonge Chileense diplomaat ontmoette, nam haar leven een nieuwe wending.
Het huwelijk met Neftalí Reyes zou haar weghouden uit de Japanse kampen, maar haar via grillige omwegen wel in Westerbork doen belanden. Daar behoorde ze op 12 april 1945 tot de mensen die niet de wrede muilen van treinwagons open zagen gaan, maar de poort naar buiten.
Zeventig jaar lang wist alleen het archief dat Maria Reyes-Hagenaar in het kamp gevangen had gezeten. Maar archieven zijn introvert: wie geen vragen stelt, krijgt niets te horen. Pas nu zeventig jaar bevrijding van Westerbork wordt herdacht met portretten van de mensen die daar op 12 april 1945 gevangen zaten, weten we dat Maria een maand in het kamp heeft doorgebracht − de laatste maand.
Het archief gaf antwoord en kwam met een Rode-Kruiskaart. Daarmee is weer iets onthuld over Maria Hagenaars opmerkelijke leven in de schaduw van een wereldberoemde man.
Een verzwegen leven
Toen Maria met de Chileense Neftalí Reyes trouwde, dacht ze vast een degelijke man te trouwen. Het was een illusie: Neftalí Reyes bleek geen diplomaat maar een dichter en bohemien. Voor haar was hun huwelijk een bestemming, voor hem een vergissing in een groots geleefd leven, midden op het wereldtoneel van zijn tijd.
Wij kennen Neftalí Reyes als Pablo Neruda, de beroemde Chileense dichter en Nobelprijswinnaar. Rond Neruda’s werk en leven is sinds zijn dood in 1973 een hele industrie ontstaan, zoals dat gaat met de groten in kunst en literatuur. Nog steeds zorgt hij voor nieuws dat in de hele wereld de kranten haalt. Zo werd in 2013 zijn lichaam opgegraven om te onderzoeken of hij tijdens de militaire coup in Chili in 1973 misschien vergiftigd werd. (Daar werden geen aanwijzingen voor gevonden.) Ook de ontdekking van een handvol nieuwe gedichten was in 2014 wereldnieuws.
Maar hoeveel we ook over Neruda wisten, over de eerste van zijn drie echtgenotes, Maria Hagenaar, en zelfs over hun dochtertje, zijn enige kind, werd lange tijd gezwegen. Neruda’s memoires, Ik beken, ik heb geleefd bevatten geen biecht over een Nederlandse vrouw en een jong gestorven kind. Een dichter is ook maar een mens.
Vroege biografen voegden aan het zwijgen toe, en zo werd Maruca lange tijd vergeten. Hun dochtertje was al in 1943 overleden, en Maruca stierf in 1965 in Den Haag, alleen. In recente biografieën van Neruda begon haar naam af en toe op te duiken, maar veel bleef onduidelijk. De Spaans- en Engelstalige biografen spelden haar naam telkens anders, en steeds verkeerd.
Zo kwam ik haar in 2007 tegen: als een schim in een biografie van Neruda. Ik voelde meteen dat hier een mooi verhaal te vertellen viel, een verhaal over de schaduw van de roem, over herinneren en vergeten worden. Ik ging op onderzoek uit, en op reis, en schreef toen een roman over haar leven. Die verscheen in 2010 bij de Arbeiderspers: En het vergeten zo lang. De titel verwijst naar een dichtregel van Neruda: ‘De liefde is zo kort, en het vergeten zo lang’.
Waar Maruca eerder alleen leek te bestaan op de punten waar haar leven dat van Neruda raakte, en voor zover de Neruda-kenners bereid waren haar een plaats te gunnen in zijn verhaal, kreeg ze met dat boek een stem. In de ruimte tussen de feiten kon de verbeelding haar werk doen.
Maruca heeft inmiddels een tweede leven gekregen, in boeken en op het internet. Maar dat ze ook in Westerbork zat weten we nu pas. En het is haar huwelijk dat haar daar bracht, via grillige wegen.
Omweg naar Westerbork
Maria Hagenaar is al dertig jaar wanneer ze de 26-jarige consul Neftalí Reyes, in Chili bekend als de dichter Pablo Neruda, ontmoet in Batavia. Maria leeft alleen met haar moeder en is ‘overgebleven’. Haar vader is overleden, en twee broers zijn al in 1921 gestorven. Wel is er een familie vol tantes en ooms, neven en nichten. Af en toe gaan ze naar Nederland.
Maria en Pablo trouwen snel, nog in 1930, en vertrekken in 1932 per passagiersschip en vrachtschip naar Pablo’s vaderland Chili, reizend via Afrika en de Straat van Magelhaan. Het huwelijk is dan al bijna gestrand, in elk geval wat hem betreft, en in Santiago blijkt Pablo een bohemien die zijn lange Nederlandse vrouw (ze was een meter tachtig) veel alleen laat om uit te gaan, ook met andere vrouwen. Zijn vrienden vinden haar een lastpak dat hem zijn vrijheid probeert te ontnemen. In Buenos Aires, waar ze ook een paar maanden wonen, is het al niet beter.
In 1934 trekken de zwangere Maruca en Pablo de oceaan over om naar Spanje te gaan, waar hij opnieuw als diplomaat een post krijgt, maar opnieuw leeft als een gevierd dichter. Kort nadat hun dochtertje Malva Marina daar wordt geboren, met een waterhoofd, trekt Neruda’s nieuwe liefde, de twintig jaar oudere Delia del Carrill, bij hen in. Terwijl de spanning ook in politiek opzicht oploopt, laat Neruda zijn vrouw en dochter verhuizen naar Barcelona, waar het veiliger zal zijn. Daar zijn zij alleen.
Het is een voorbode van nog meer alleen zijn, want met het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog in 1936 verlaten zij het land, en via Zuid-Frankrijk gaat Maruca met Malva Marina naar Den Haag, waar ze wat familie heeft.
Maruca, levend in pensions in het vooroorlogse Den Haag, heeft geen geld, en hun dochtertje heeft veel zorg nodig. Ze gaat werken op het gezantschap van de Spaanse Republiek, voor José Semprún, de vader van de latere schrijver Jorge Semprún (hij zal tijdens de oorlog in Buchenwald terechtkomen). Jorge noemt haar ‘de giraf’. Malva Marina brengt ze onder in een pleeggezin in Gouda, bij de familie Julsing.
Er zijn een paar brieven bewaard waarin Maruca smeekt om Neruda’s hulp. ‘Het is werkelijk ongelooflijk hoe je ons verwaarloost,’ schrijft ze in november 1938. ‘Ik kan Malva nu niet eens gaan bezoeken, want ik heb geen cent; mijn laatste geld zal opgaan aan het posten van deze brief.’ En: ‘Wel, varkentje lief, stuur me snel het geld en bezorg me niet meer moeilijkheden. Er is al zoveel ellende in de wereld (de vreselijke vervolging van de joden) en ik ben al zo van streek door alles dat ik al mijn haar weer verlies.’ Op het Spaanse gezantschap ziet ze de vele emigratieverzoeken van Duitse joden.
Neruda reist intussen rond met Delia, en helpt in september 1939, na de overwinning van Franco, tweeduizend vluchtelingen uit Spanje met het schip de Winnipeg ontkomen naar Chili. Hij wordt geëerd als een held. In dezelfde tijd wordt het gezantschap in Den Haag gesloten. Maruca heeft geen eigen inkomsten meer, maar Neruda stuurt nog wat geld.
Wanneer de Duitsers Nederland bezetten, wordt haar situatie nog nijpender. Neruda vertrekt naar Mexico, met Delia del Carrill, en betalingen stokken. Toch blijft Maruca aan hem denken als haar echtgenoot, met wie ze herenigd hoopt te worden.
In 1943 overlijdt onverwacht Malva Marina, in het pleeggezin in Gouda. Op het graf, ook in Gouda, staat ‘Hier rust onze lieveling, Malva Marina Reijes, geb. te Madrid 18 augustus 1934, overl. te Gouda 2 maart 1943.’ De annonce in de krant is ondertekend door vader Ricardo Reyes, moeder M. Reyes-Hagenaar en grootmoeder A.H. Hagenaar-Vogelzang. Maar het contact met Maruca’s moeder in Indië is door de oorlog verbroken, en van Neruda hoort ze ook niets.
Maruca weet op dat moment niet dat Neruda zich al van haar heeft laten scheiden. Op 24 april 1942 is een advertentie in een Mexicaanse krant verschenen, waarin staat dat Neruda de scheiding heeft aangevraagd. De advertentie is gericht aan ‘Señora María Antonia Hagenaar’ en bevat een verzoek: ‘reageert u binnen drie dagen op deze openbaarmaking; als er geen reactie komt, dan wordt de scheiding effectief.’ Maar ver weg, in het bezette Nederland, leest Maruca de Periodicó Oficial natuurlijk niet.
Ze verkoopt alles wat ze nog heeft om te kunnen eten. Maanden is ze bezig met aanvragen om het land te verlaten en zich bij Neruda te voegen, of in elk geval naar een land te gaan waar hij haar geld kan sturen. Eindelijk heeft ze toestemming om via Lissabon per boot te vertrekken naar Zuid-Amerika, in een ruil met Duitsers die naar Europa komen. Maar op het laatst bereikt haar het bericht dat Consul Reyes haar terugkeer naar Zuid-Amerika niet wenst. Hij heeft zijn invloed aangewend om haar vertrek tegen te houden.
Ze is wanhopig, en schrijft aan de speciaal gezant voor Chili in Zwitserland: ‘Ik kan niet begrijpen hoe Neruda, mijn man, deze vreselijke beslissing kan nemen, in deze tijd vol ellende en gevaar, waarin men juist ieder mens zou moeten helpen.’ En: ‘Ja, als Mexico het enige land is waar ik heen kan gaan, dan verzeker ik u dat ik niet de geringste bedoeling heb om mijn man lastig te vallen. Integendeel: ik wil er graag aan bijdragen om in volledige harmonie een goede oplossing te vinden.’
Het vertrek gaat niet door, en in Den Haag maakt Maruca de hongerwinter door. Het contact met haar moeder op Java is dan al jaren onmogelijk: zij zit in kampen, en zal niet lang voor de capitulatie van de Japanners overlijden in kamp Tjideng, bij Batavia.
Het huwelijk met Neruda heeft ervoor gezorgd dat Maruca die kampen ontloopt, en de bloedige bersiap die daarop volgde – een onderbelicht stuk van onze geschiedenis. Maar helemaal ontsnappen doet ze niet, want als vrouw van een Chileen is zij in het bezette Nederland een vreemdelinge, met de Chileense nationaliteit.
Het zal ook om die reden zijn dat ze op 21 maart 1945 door de Duitsers naar Westerbork wordt gebracht: als Austausch-Kandidat, om geruild te worden tegen gevangen genomen hoge Duitse militairen. Ditmaal is die ruil niet vrijwillig, maar gedwongen. Wat Maruca, en ook de Duitsers, niet weten is dat haar huwelijk dan al ontbonden is, onder de Mexicaanse wet.
Haar Rode Kruiskaart toont de datum van haar aankomst, 21 maart 1945, en die van haar ontslag: 19 april 1945. Haar geboortedatum is verkeerd genoteerd: Maruca werd niet geboren op 21-3-1904, maar op 5-03-1900. Zo is maar liefst vier jaar van haar leeftijd afgehaald; opeens is ze even oud als Neruda.
Degene die de gegevens op de kaart typt heeft moeite met haar buitenlandse naam: de y in Reyes-Hagenaar is gecorrigeerd: een paar letters over elkaar heen. Met potlood staat de naam ‘Reyes’ eronder geschreven. Heeft Maruca dat gedaan? (Kijk, zo moet het!) Of heeft ze de vreemde naam zorgvuldig hardop gespeld, nadat hij eerst verkeerd op de kaart is getypt, en noteerde de medewerker die eerst in potlood, als generale repetitie? Op het graf van Malva Marina was de y al eens een ij geworden.
Zeventig jaar later weten we dat, na jaren van verdriet, armoede, honger en leven onder de bezetter, Maruca Reyes een maand in Westerbork gevangen gezeten heeft. Niet als joodse, en dus in veel minder gevaar, maar wel in gevangenschap, overgeleverd, en met het vooruitzicht dat ze naar Duitsland gebracht zou worden.
Heeft ze een oproep gekregen, is ze gearresteerd, was ze al langer beperkt in haar bewegingen? We weten het niet. We weten alleen dat ze er was. Het wrange is dat ze door haar huwelijk een vreemdelinge geworden was, terwijl dat huwelijk al niet meer bestond, zonder dat zij het wist.
Uit een dagboek van een medegevangene blijkt dat in die laatste maand in Westerbork het besef leefde dat de vrijheid naderde. Alleen wist niemand wanneer die zou komen, en wat er nog kon gebeuren voor het zover was. Toen kwamen de bevrijders, op 12 april 1945. Ook Maruca heeft ze zien komen.
Lange omweg naar Den Haag
In 1948 gaat Maruca naar Zuid-Amerika, na een dubieus aanbod van de Chileense regering. Die wil Neruda, voorvechter van de armen en een politieke tegenstander van het regime, in diskrediet wil brengen met een beschuldiging van bigamie. Want de Mexicaanse scheiding lijkt toch niet rechtsgeldig, en Neruda is in 1943 met Delia del Carrill getrouwd.
Maruca neemt haar kans, de enige die ze heeft, om naar Chili te gaan. Haar aankomst in Santiago, op 29 februari 1948, is nieuws: er verschijnen krantenartikelen, waarin haar naam opnieuw verkeerd geschreven wordt. Alleen is het nu niet ‘Reyes’ dat problemen geeft, maar ‘Hagenaar’.
Ze zet de aanklacht niet door, en op 25 november 1948 gaat ze akkoord met de scheiding en een financiële schikking. Ze leeft nog jaren in Chili, raakt waarschijnlijk verslaafd aan opium, heeft nog een affaire, en keert uiteindelijk terug naar Den Haag.
Daar zoekt ze troost en gezelschap in de Mormoonse kerk, zoals ze tijdens de oorlog naar de kerk van Christian Science ging, waar men gelooft dat met bidden ziekten genezen kunnen worden. Bidden voor de gezondheid van Malva Marina heeft geen zin meer, maar Maruca doet nu iets anders voor haar dochter: ze laat Malva Marina postuum dopen, in een Mormoonse tempel in Zwitserland.
Zo heeft ze alles in het werk gesteld om na de dood haar dochter weer te zien. In 1965 is het haar tijd om te gaan. De overlijdensadvertentie wordt geplaatst door bisschop Lefrandt van de Mormoonse kerk. Ze wordt waarschijnlijk begraven op kosten van de gemeente. Een graf is er niet meer.
Dichter bij de dochter
Wat rest is het graf van Malva Marina in Gouda, waarvoor Maruca in 1943 met veel moeite de grafrechten tot 2003 afkocht. Niemand wist dat het graf daar was, en niemand bezocht het ooit. Het graf, een Indisch graf, zou in 2004 ontdekt worden door de Nederlandse Giny Klatser.
De ontdekking van dat graf, en van het meisje dat zo zorgvuldig uit de biografie van Neruda werd geweerd, heeft wel wat veranderd. Maria Hagenaar en haar dochtertje zijn bezig hun plaats in zijn levensverhaal op te eisen. Toch was er internationaal meer opwinding bij de recente ontdekking van onbekende gedichten. Dichterschap is belangrijker dan dochterschap. Woorden winnen van genen.
In Chili wil men nog steeds niet veel van deze geschiedenis weten. Ook het bericht dat Maruca aan het eind van de oorlog in Nederland nog kort in een concentratiekamp heeft gezeten, zal daar weinig ophef veroorzaken. Het is nu eenmaal moeilijk om een held op het wereldtoneel ook te zien als een kleine man, die niet de moed had zijn vrouw op een behoorlijk manier te verlaten, en haar en zijn enige kind te onderhouden.
Een goede dag
Voor Maruca zal de gevangenschap in Westerbork de voortzetting zijn geweest van een reeks tragedies, die begon met de ontmoeting met de diplomaat die een dichter bleek te zijn, bestemd voor grote dingen, niet voor haar.
Maar in kamp Westerbork heeft ze ook de dag meegemaakt dat de poorten opengingen. Voor de velen die daar eerder zaten als slachtoffer van rassenwaan en vervolging, was het te laat. Het kamp was in die dagen al een leegte, gevuld met de afwezigheid van deze mensen.
Degenen die er nog wel gevangen zaten voelden in die laatste weken de lentebries van de bevrijding naderen, zoals eerder de dreiging van vreselijke ontberingen en dood voelbaar was, als een koude wind die uit het oosten waait.
Maruca’s echte bevrijding kwam pas veel later, toen ze haar man werkelijk had opgegeven en in 1959 terugkeerde naar het land waar het graf van haar dochtertje op haar wachtte. Uit een schaars ooggetuigenverslag uit haar laatste jaren in Den Haag kon ik opmaken dat ze kalm en waardig de ziekte droeg die haar uiteindelijk deed sterven, 65 jaar oud, een lange vrouw in de schaduw van een grote, kleine man.
Met haar sterven vervloog ook de herinnering aan die maand in Westerbork, en aan de dag dat de bevrijders aan de poort stonden. Lange tijd was ze zelf al evenzeer vergeten, dacht vrijwel niemand aan haar terug.
Maar hier is ze dan weer, hier staat ze, achter het prikkeldraad, en ze ziet hoe de geschiedenis arriveert. Het was een goede dag voor haar, dat kan niet anders, ook al bestond het goede uit niet meer dan dat een onrecht ten einde kwam. Maar soms moeten we zelfs daar al blij om zijn. Het kan zoveel erger.
Laatst maakte ik een foto van mijn hond Saartje, vermomd als recensent. ‘Ik geef het boek vijf uit vijf kluifjes’ liet ik haar zeggen, op Facebook. In werkelijkheid heb je natuurlijk niets in de melk te brokkelen bij de receptie van een boek.
Gelukkig gaat het goed met De hond als medemens. Ik maakte al melding van een aantal publicaties. Sindsdien is er nog een prachtig stuk verschenen in de onvolprezen VPRO-gids (week 38).
In Trouw van 20 september was er ook aandacht, alweer in de vorm van een mooi interview. Ook de regionale kranten plaatsten een interview. De Telegraaf vond het boek een must voor hondenbezitters.
Het Dagblad van het Noorden gaf maar liefst vijf sterren, het equivalent van vijf kluifjes.
Dit weekend zag ik ook dat het boek begint te klimmen in de ranglijsten op Bol.com. En ik krijg steeds meer mails van mensen die het boek gelezen hebben. Eerst waren het bekenden die me schreven, nu komen de mensen die ik niet ken. Ze schrijven me via deze website, of laten een bericht achter op Facebook.
En zo hoor ik over plezier en prikkende tranen, en weet ik dat na vele uren alleen zitten schrijven mijn stem nu klinkt in het hoofd van lezers. Ik ben daar nooit bij, dat is de vreugde en tragiek van het boek, maar ik weet dat het zo is.
Een boek schrijven doe je, als het goed is, in een toestand van aanhoudende fijnzinnigheid. Dat deed ik dan ook, met de De hond als medemens. Het is het relaas van mijn leven met mijn overleden hond Molly, en een zoektocht naar de betekenis van de hond in onze moderne samenleving. Je zou het ook, welja, een liefdesverhaal kunnen noemen.
Maar dan gaat zo’n boek de wereld in, en de wereld is vol van harde feiten en belangrijker zaken. Daar moet je tegen kunnen, als schrijver. En dat doe ik dan ook: daar tegen kunnen.
Gelukkig zegt de wereld ook weleens wat terug, met soms zelfs een soortgelijke fijnzinnigheid, zoals hier: http://www.groene.nl/artikel/marja-pruis-leest–89. Marja Pruis kreeg een hondenverlangen van mijn boek.
Of je ziet jezelf in een tijdschrift als in een spiegel, zoals op de bovenstaande foto, die een foto is van een interview met mij in Margriet van 28 augustus. Dat is dan niet zozeer leuk omdat ik mezelf zo zie, maar omdat het boek gezien wordt.
Dit zijn de plekken waar De hond als medemens en de drukke wereld elkaar even ontmoeten. En daarna – dat is het mooist van alles – is het de geest van de lezer waar boek en wereld samenkomen.
Honden leven altijd in het hier en nu, terwijl wij voortdurend met de toekomst bezig zijn (‘waar zie jij jezelf over vijf jaar?’), of denken aan ons verleden. Toch is het een bijzonder geslaagde relatie, die tussen hond en mens – zozeer zelfs dat we steeds meer van onze menselijkheid op honden projecteren, en intensief investeren in onze relatie met hen, emotioneel en financieel.
Tegelijk willen we natuurlijk niet dat onze moderne metgezellen hun hondsheid verliezen. Dat zou betekenen dat ze verlangend naar de tuin van de buren gaan kijken (die veel groter is), of zich afvragen of ze niet gelukkiger waren geweest als ze niet op clickercursus hadden gehoeven. De liefde tussen mens en hond bestaat bij de gratie van de verschillen, en toch behandelen we ze steeds vaker als medemensen.
Over de relatie tussen mens en hond gaat mijn boek ‘De hond als medemens’. Ik schreef het naar aanleiding van de dood van mijn nog jonge hond Molly (hier op de foto), geschrokken als ik was over mijn verdriet om dit verlies. Wij hadden echt iets voor elkaar betekend, dat was duidelijk. Maar wat dan?
Vanaf dinsdag 26 augustus ligt ‘De hond als medemens’ in de boekhandel, en op donderdag 28 augustus wordt het gepresenteerd bij boekhandel Van Stockum, Breestraat 113 in Leiden. Inloop vanaf 18.30 uur, aanvang 19.00 uur.
Journaliste Eveline Brandt zal mij interviewen, waarna ik het eerste exemplaar overhandig aan Gerbrand Bakker, collega-schrijver en hondenliefhebber. Dit alles in aanwezigheid van cocker spaniel Saartje, mijn hond, en naar alle waarschijnlijkheid ook Jasper, de hond van Gerbrand.
‘Ben je in een zwart gat gevallen?’ willen bezorgde zielen nog wel eens vragen, nu ‘Soerabaja’ is uitgekomen. Zo erg is het natuurlijk niet, maar in vergelijking met schrijven heeft het wel iets nachtelijks, de fase na de publicatie.
Schrijven doe je in het volle zonlicht van je geest, en die zon van de aandacht blikkert op de lege witte pagina. Het is, kortom, een bezigheid van de dag, zelfs als je vaak ook ’s avonds werkt. Maar is de roman eenmaal verschenen, dan dooft dat licht. In de geest valt een stille nacht over de personages. Ze bestaan en hebben je niet meer nodig.
Je zou dat een zwart gat kunnen noemen, ware het niet dat er dan de lezers zijn. Ze kopen ‘Soerabaja’, ze mailen dat ze het mooi vonden, dat ze om het lot van Bep en haar gezin hebben gehuild, dat ze het weer cadeau gaan geven. De lezers, en de boekhandelaren die hen, buiten elke hype om, mijn roman aanraden, verlichten de nacht met sterren. Aan de donkere horizon komt zelfs de maan op, mooi en vol.
Wie een tweede huis koopt, heeft daarbij altijd een paar beelden in het hoofd: etentjes aan lange tafels met logerende vrienden, lezen bij het haardvuur in de winter, en – let’s face it – het weidse uitzicht op waardevermeerding.
Veel daarvan is ook al uitgekomen, op de Eifelboerderij. Als het deze zomer ook maar even niet regende aten we buiten, vaak met logerende vrienden. Ik heb er al menig boek gelezen, gezeten naast een high tech Zibro petroleumkachel. (De houtkachels komen volgend jaar, als de kamers beneden klaar zijn.)
Maar het leven bestaat, zo is mij opgevallen, uit nogal veel momenten, en slechts een paar ervan komen overeen met wat je bij de aankoop voor ogen stond. Zo had ik mij niet speciaal verheugd op het moment dat de achtergevel van het huis was uitgegraven uit de heuvel. Ook had ik niet gefantaseerd over nieuwe regenpijpen en drainage.
En toch blijk ik ook aan die zaken veel plezier te beleven. Niet omdat er een droombeeld mee wordt vervuld. Het heeft iets te maken met een veel ouder, dieper streven; iets waar we, in deze tijd van ‘vind ik leuk’, niet graag aan denken. Toch blijkt het nog steeds te werken, en kent het zelfs zijn eigen beloning.
Het goede doen. Dat is het. Niet gaan voor het plaatje, maar eerst zorgen dat het huis stevig staat. Ik merk dat ik daar, geheel tot mijn verbazing, evenzeer genoegen aan ontleen als aan de idyllische momenten met bloemen op het tafeltje onder de kersenboom.