Blauwbaard (2000)
Mijn tweede roman ontstond op een veel kleiner eiland dan Australië: Tobago. Ik was er in de winter en las er een boek van Marina Warner over sprookjes: From The Beast To The Blonde.
In die studie plaatst Warner sprookjes in de tijd van hun ontstaan, en geeft ze aan welke maatschappelijke betekenis deze toen wellicht hadden. Zo analyseert ze ook het sprookje Blauwbaard, over de kasteelheer die zijn vrouwen een voor een vermoordt en hun lijken verbergt in het enige kamer waar de opvolgster nooit mag komen. Gaat zij toch kijken, dan bekoopt ze dat met de dood.
Misschien, zo betoogt Warner, gaat dat sprookje wel over de risico’s van trouwen. Want trouwen leidde vroeger bijna onvermijdelijk tot zwanger raken, en sterven in het kraambed was een lot dat veel vrouwen trof. Hun mannen, ook als ze stukken zachtaardiger waren dan Blauwbaard, werden dan weduwnaar. En trouwden opnieuw.
Gezeten in de schaduw van een palmboom begon ik te denken aan een moderne invulling. Huwelijken eindigen gelukkig nog maar zelden met de dood in het kraambed, maar des te vaker door een scheiding. Bergen we onze oude liefdes dan ook op in psychologische kamertjes van Blauwbaard? En gaan we daar nog wel eens binnen?
In mijn eigentijdse versie verschijnt een ex in het leven van de hoofdpersoon, die als archeoloog in het verleden graaft. Ook zijn echtgenote, een psychiater, laat deze vrouw hun leven binnen. Bloed op de sleutel, zou je kunnen zeggen. En geen zuster Anna die gaat kijken of er al redding op komst is.